Homilie 3de zondag in de veertigdagentijd b-jaar
(7 maart 2021)
Broeders en zusters, beste mensen hier in de O.L.V.-kerk en
thuis,
We hebben in de eerste lezing een stukje gehoord uit het
boek exodus of uittocht, het boek dat het verhaal vertelt hoe de Israëlieten
zijn weggevlucht uit de slavernij van Egypte en naar het Beloofde Land zijn
geleid door Mozes. Die tocht naar een betere wereld, naar een beter land heeft
wel veertig jaar lang geduurd. Het was dus geen recht pad. De veertig jaren
doen ons denken aan de veertigdagen tijd op weg naar Pasen, het feest van
bevrijding en opstanding. Net als het volk van destijds wordt ons een tijd
gegund om uit te zuiveren, om te bezinnen, wat echt belangrijk is in het leven.
De Heer van de Israëlieten reikt zijn volk een aantal regels
aan, die de ouderen onder ons kennen als de 10 geboden en die vandaag ook nog
de 10 Woorden genoemd worden. Regeltjes, geboden, we hebben er de laatste tijd
ook nogal wat over ons hoofd gekregen en misschien denk je zelf. Ik heb er genoeg
van, ik ben het beu al die regels en geboden, de opgestoken vingertjes van wat
mag en niet mag. Wij niet alleen, ik lees dat de bekende professor van
Kerkelijk Recht en voormalige rector van de KUL, Rik Torfs, je zou denken een
liefhebber van regeltjes, het ook soms beu is. Zo schreef hij onlangs eens: “Soms
weet ik niet wat sommigen het belangrijkste vinden: dat coronaregels streng
zijn of dat ze effectief helpen. Vandaag nemen we een aantal maatregelen en
veroordelingen voor lief die we nauwelijks een jaar geleden onvoorstelbaar
hadden gevonden.”
Ik las ergens dat ze die 10 geboden in sommige protestantse
kerken zelfs wekelijks lezen, kwestie van ze niet te vergeten of ze er goed in
te hameren. Dan werd bij ons vroeger ook gedaan. Sommigen onder jullie hebben
allicht het versje ooit moeten van buiten leren.
Bovenal bemin één
God.
Zweer niet ijdel,
vloek noch spot.
Heilig steeds de
dag des Heren.
Vader, moeder
zult gij eren.
Dood niet, geef
geen ergernis.
Doe nooit wat
onkuisheid is.
Vlucht het stelen
en bedriegen.
Ook de achterklap
en 't liegen.
Wees steeds kuis
in uw gemoed.
En begeer nooit iemands goed.
Ik niet en in een catechese in Sint-Joris-Winge stond ik eens met mijn mond vol tanden omdat de vormelingen het versje hadden geleerd en ik het niet mee kon opzeggen. In de tekst die we gelezen hebben staat er verschillende keren, gezult niet dit of gezult niet dat. Sommige mensen die de Bijbel bestuderen en uitleggen zeggen, dat je die werkwoorden niet in de gebiedende wijs maar in de toekomstige wijs zou moeten vertalen en dan klinken de 10 woorden niet meer als geboden maar als hoop op een wereld waarin de goede macht van God in alles door zal werken: dan zal er niet meer gedood worden, niet meer worden gestolen, zal er geen begeerte meer zijn enzovoort.
Maar de meeste interessante visie die ik las in het ‘Tijdschrift voor verkondiging’ is deze: De oorspronkelijke betekenis van de gebruikte werkwoordsvorm wordt het beste onderwoorden gebracht wanneer we het omschrijven als: ‘je kunt maar beter niet doden, niet stelen, niet begeren’ enzovoort. Het plaatst de toehoorder in een positie waarin hij of zij zelf de keuze moet maken tussen de optie voor het goede en het kwade, dat hijzelf moet beslissen welke weg in het leven te gaan, het ligt ook meer in de lijn van het evangelie dat we vorige week hoorden toen Jezus zich veertig dagen in de woestijn terugtrok en zich bezon over zijn toekomstig leven.
Het past ook
beter bij de context waarin deze regels gegeven worden nl. God heeft zijn volk
uit de gevangenschap in Egypte bevrijd en gaat nu een nieuwe relatie aan met
hen. De woorden die hij aan de mensen aanreikt zijn bedoeld om hen te helpen,
om de vrijheid die ze verkregen hebben niet meer kwijt te spelen door zich te
hechten aan zaken waardoor de liefde op het spel wordt gezet.
In de 10 woorden staat er wat God ter harte gaat. Ze vertellen hoe de mensen kunnen leven in relatie met de ene God die bij alles en in allen liefdevol aanwezig blijft.
Als we de woorden
dus lezen als een keuze die we kunnen maken, dan weten we ons de volgende week
in de veertigdagentijd goed bezig te houden. Het komt er niet op aan slaafs het
regeltje te volgen ‘Gij zult niet doden en niet stelen en uw zinnen niet zetten
op het bezit van een ander’, maar is het een uitnodiging om na te denken waarom
we maar beter niet doden, of beter niet bedriegen of beter niet onze zetten op
iets want een ander toebehoort. De veertigdagen zijn dan een periode van
uitzuivering, van reiniging van nadenken over dat Beloofde Land, de gedroomde
wereld van God waar het goed is om te leven en waar we allen naar uitzien.
Steun onze parochie;
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Dank u wel voor uw reactie. Van zodra ze is nagelezen en goedgekeurd, zullen we ze publiceren.